Inleiding bij de gedenkstonde voor overledenen
Geplaatst op 09-01-2022
Inleiding bij de gedenkstonde voor overledenen, Rudolf Steinerschool Rotterdam 2 nov. 2021
Welkom aan alle aanwezigen op deze bijzondere avond. Ik noem dit een bijzondere avond, in een bijzondere tijd van het jaar. De tijd waarin onze verhouding tot de natuur, en alles wat we daarbij beleven, een verandering doormaakt. Onze innerlijke stemming wordt anders, wat introverter, misschien wat gevoeliger. Die periode van verandering, zoals in elke periode van ons leven waarin zich verandering voltrekt, gaat meestal gepaard met een grotere raakbaarheid en openheid. Ook vaak met ongemak, onzekerheid, onduidelijkheid over de richting die we in moeten slaan…maar wanneer we erin slagen om een zekere rust te bewaren en met liefdevolle aandacht oog hebben voor dat proces van verandering, dan kan die openheid ons ook veel bieden. Met name in de omgang met de dood.
In de tijd waarin we nu leven, zeker ook met corona, is de focus nog sterker gericht op het ‘beredderen’ van het leven: de cijfers beheersen, de controle behouden, we moeten weer naar ‘normaal’. Met een ongeziene uitoefening van macht wordt ‘een door bepaalde experten bewezen route’ opgelegd. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat ziekte en dood reeds lang en breed terrein aan het winnen waren door onze arrogante, uitputtende omgang met de natuur, met dieren, onze eenzijdige gerichtheid op fysiek materiële welstand, op cognitief-intellectuele ontwikkeling, een leefstijl die steeds meer eenzijdig een artificiële efficiëntie en intelligentie stimuleert…maar zich daarbij nauwelijks meer vragen stelt over wat ons menszijn uiteindelijk waarachtig dient, wat mens zijn zin geeft, verwarmt, enthousiasme brengt. Enthousiasme = ‘God in zich hebbend’. We bestrijden de dood met verjongingskuren, met afleidingen, met een uiterlijke levendigheid die vaak weinig verbinding meer ervaart met de levende geest zelf. Middenin het leven staand beseffen we doorgaans weinig hoezeer onze woorden en gedachten kunnen verlevendigen of dood kunnen slaan.
‘De dood als afscheid van het fysieke leven’ is wellicht de meest absolute verandering die een mens mee kan maken. Maar ook hier geldt: als wij erin slagen een zekere rust en vertrouwen te bewaren, met liefdevolle aandacht dit proces tegemoet treden, dan kan er een openheid ontstaan die ons iets laat ervaren voorbij deze absolute grens. Gedurende ons hele leven kunnen we dit oefenen en we leven gelukkig ook in een tijd dat hiertoe vele mogelijkheden bestaan. door middel van studie, meditatie, gesprek, enz.
Het omgaan met het gegeven van de dood heeft ook als eigenschap dat het een intieme, heel persoonlijke aangelegenheid is. Elke ziel heeft zich op haar eigen wijze een verhouding te vinden met het gegeven van fysieke eindigheid. Net zoals elk leven een uniek schilderij vormt, weeft het thema van afscheid en dood een geheel individuele draad door iemands leven.
Bij wijze van inleiding wil ik een persoonlijke beleving in dit grensgebied van leven en dood met jullie delen.
Deze beleving heeft te maken met mijn vader, op een heel aantal gebieden een erg intelligent man. Op andere gebieden dan weer erg onthand, doordat hij leed aan het syndroom van Asperger. Zolang hij voldoende rechtop kon zitten op een stoel, en dat was tot ver in de tachtig, hield hij zich na zijn pensioen bezig met het vertalen uit het Frans en Italiaans van geschriften van heiligen, voor een studiegroep. Hij was erg plichtsbewust, en trouw, ging elke ochtend naar een misdienst waar hij de geplande lezing voorlas. Hij streefde ernaar het juiste en goede te doen, maar was niet goed in staat om geldende normen en waarden te verbinden met een vrij denkende, persoonlijk omgevormde moraliteit die recht deed aan het leven zoals zich dit in zijn gezin met zeven kinderen ontvouwde.
Pas aan het eind van zijn leven kwamen op dat gebied gedachten en vragen bij hem opborrelen. Dat hij die in zeldzame gesprekjes aan me voorlegde, heeft onze verhouding op het laatst een verdieping gegeven, die ik eerder nooit voor mogelijk had gehouden.
Zijn grote innerlijke gedachtenwereld voelde in het contact vaak aan als een langspeelplaat, die in bepaalde groeven kon blijven hangen. Hij had weinig behoefte om die gedachtenwereld met anderen te delen. Ik deed regelmatig een poging, maar dat mondde meestal uit in een monoloog rond bekende thema’s. Achteraf gezien had ik wellicht beter afgestemde, aandachtige vragen kunnen stellen om datgene waar hij zich op dat moment mee bezighield samen wat levendiger te maken.
Hij leefde wel op wanneer ik thuis kwam logeren voor het weekend, (in West Vlaanderen, België) wat ik met regelmaat deed, in het besef dat de gezamenlijke tijd met mijn ouders aan het aflopen was. Zo zaten we op een ochtend na het ontbijt met z’n tweeën in alle rust wat na te keuvelen in een gemoedelijke stemming. Zoals vaker stak hij op een bepaald moment van wal met een verhaal dat ik reeds van a tot z kende en hij de dag ervoor ook had aangehaald. Mijn vader was niet dement, had van nature een excellent geheugen.
Soms kon ik er echt niet bij dat hij zich niet realiseerde hoezeer hij in herhaling viel. Doorgaans liet het hele gezin dit met een bepaalde verstandhouding maar voorbij gaan, we hadden hiermee leren leven. Die ochtend ging het anders. Tegenover hem zittend ervoer ik een grote rust en compassie in mijn hart, er was geen reactiviteit of rancune of een doel. Ik sprak iets uit in de trant van: ‘Je vertelt dit verhaal opnieuw, blijkbaar is dit belangrijk voor je en daarom wil ik er ook nog een keer naar luisteren. Maar weet je dat je dit reeds vele malen hebt verteld, en ook gister?’
Het was even stil. We keken elkaar aan. In zijn blik verscheen onverwacht een dodelijk koude haat, die ik open en onbevreesd kon ontvangen, en die vervolgens ook weer verdween. Heel even had ik het gelaat geschouwd van het wezen dat ons hele gezin vele jaren in de greep had gehouden.
Hij wendde zijn blik af, en antwoordde met iets van deemoed maar ook afscherming in zijn houding ‘neen, dat weet ik niet’. Het antwoord deed er niet zoveel toe. Wat ertoe deed is dat iets in zijn ware aard was gezien, tot op een zeker niveau herkend, zonder veroordeling. Ondanks zijn oprechte trouw aan zijn geloof, zijn dagelijkse gebeden en kerkgang, zijn studie van mystieke heiligenlevens, kon zijn ik-werkzaamheid zich niet bewust verbinden met wat zijn ziel in de greep hield.
Kort daarop overhandigde hij mij een bijzondere gouden ring met de woorden: ‘die is voor jou, en je mag er helemaal mee doen wat jou goed schikt, bewaren of verkopen’. Dat heb ik als een grote kentering ervaren want dit had ik nog niet eerder aan hem beleefd: hij had zich spontaan in de persoonlijke situatie van een ander ingeleefd, vrijelijk een dierbaar bezit afgestaan, zonder er een plicht of voorwaarde tegenover te stellen.
In de herfst van 2012 is mijn vader sterk achteruit gegaan, met uiteindelijk een ziekenhuisopname als resultaat. De eerste keer dat ik terug naar huis kwam na zijn opname, liep ik zoals gebruikelijk via de achterdeur het ouderlijk huis in. Bij het aanraken van de deurklink ontving ik tot mijn verrassing een soort inslag: ‘zijn aanwezigheid heeft dit huis verlaten’. Op een directe manier ervoer ik een essentiële kwaliteit van zijn wezen: een beschouwende, de geest toegewijde aanwezigheid die weinig materieels nodig had; een grondstemming die het huis vooral de laatste jaren had gevuld met een rustige tevredenheid. Nu was het huis hiervan ontdaan.
Zo vaak ik kon bezocht ik mijn vader in het ziekenhuis en gaf hem soms een hand- of voetmassage. Bij wat later mijn laatste bezoek zou blijken, lag hij te slapen. Nadat ik de schone was in de kast had gelegd, keek ik bewust naar hem en realiseerde me dat dit beeld ook een stervensbeeld kon zijn. Er was op dat moment geen duidelijk perspectief gesteld en hij heeft nog weken daarna geleefd. Mijn leven, werk en studie speelde zich verder af in Nederland.
Op een nacht, een vroege donderdagmorgen, beleefde ik het volgende: ik ging mijn vader opzoeken, en ik wist daarbij dat hij niet meer op de plek in het ziekenhuis lag waar ik hem het laatst had gezien. Ik moest naar een andere plek toe en vond hem daar. We ontmoetten en omhelsden elkaar in het gezamenlijk besef dat dit het afscheid was. Een onmetelijk diepe vreugde en herkenning vervulde dit samenzijn, een vreugde van een orde die ik bij leven tussen ons nooit op die manier heb waargenomen. We omhelsden elkaar trouwens nooit. Hij vroeg me: ‘wil je mij goed loskoppelen?’ Ik beloofde dit, ook al begreep ik niet precies wat hij daarmee bedoelde. In het ziekenhuis lag hij aan infuus en dergelijke, dit was het eerste beeld dat bij me opkwam.
Vanuit deze diep vervullende vreugde werd ik wakker, ook in grote dankbaarheid dat ik had mogen ervaren wat voor een wezenlijke verbinding er tussen onze zielen bestond, die mij tot voorheen onbekend was. Bij leven was onze verhouding toch behoorlijk ingewikkeld geweest.
Ik ben mijn vader ook erg dankbaar voor dit bewust gedeelde afscheid, dat moeiteloos de honderden kilometers die ons scheidden had overbrugd. Om 5 uur diezelfde ochtend belde mijn broer me op: het ziekenhuis had een half uur voordien laten weten dat ze mijn vader dood hadden aangetroffen in bed. Ik gaf terug: ‘ja dat weet ik, we hebben zojuist afscheid genomen van elkaar’.
Deze bijzondere ervaring nam echter niet weg dat ik mijn vader, of althans een rest omhulling van zijn wezen, later nog in het ouderlijk huis op een avond bij het naar bed gaan ben tegen gekomen. Deze ontmoeting had weer een totaal ander karakter, waarbij ik tot mijn eigen verrassing, vrij kordaat heb aangegeven om zich toe te wenden naar het licht, en er hier voor hem niets meer te zoeken was.
Dergelijke ervaringen rond leven en dood hebben mee gebouwd aan het inzicht en vertrouwen dat de zichtbare en onzichtbare wereld minder afgescheiden zijn dan wij doorgaans ervaren en aannemen. Dat het vruchtbaar is om tijdens het leven met zijn dagelijkse gebeurtenissen open te staan en te bevragen wat nu eerder leidt tot dood of juist tot waarachtiger leven. Dat het bewandelen van de weg tussen leven en dood, en tussen dood en leven, steeds individueler wordt, en steeds meer berust op onze eigen verantwoordelijkheid om wakker te worden.
Voor mijn vader was het taboe om te durven streven naar een individuele, vrije, bewuste verhouding met het goddelijke. Misschien had zijn vraag ‘of ik hem goed wou loskoppelen’ wel hiermee te maken. Ik betwijfel of ik tot zover heb voldaan aan mijn belofte, want dit gebied is ook voor mij relatief nieuw. Maar het is een van de redenen waarom ik heb toegestemd om vanavond deze inleiding te verzorgen, in de hoop dat het mag bijdragen aan enerzijds een goede loskoppeling, anderzijds een nieuwe verbinding.
Voor mijn vader, en voor elke dierbare aanwezige, is het mijn wens dat er, zowel in leven als in de dood, verbinding mag zijn met het liefdevolle licht dat genezing brengt, dat ons gevoelsleven verwarmt, ons denken laat oplichten en onze uiteindelijke bestemming laat vinden.
Met deze wens kom ik terug bij het programma van deze bijeenkomst.
Vanavond proberen wij samen een brug te vormen tussen de zintuigelijk waarneembare wereld en de wereld van de gestorvenen, en beginnen daarbij vanuit het hart met het gedicht van Achterberg “aan het roer dien avond stond het hart” en “unsere Liebe folge Ihr” van R. Steiner. Door het klinken van de woorden en de muziek, het oplichten van de euritmische gebaren, stemmen we ons af op onze dierbare overledenen, en openen we ons voor de mogelijkheid om samen met hen aan de andere kant een tijdje op te lopen. Hierbij horen de gedichten “Gij hebt een voorsprong in het niet” en “uiteindelijk zijn wij bijeen” van Gerrit Achterberg.
Dan volgt een omstulpend gebaar met het gedicht ‘Huid’ van Achterberg, waarna we in het gebied van de sterren en planeten komen, met de Burnier’s gedicht ‘zoals de zon zich wentelt’. Tot slot spreekt de gestorvene tot ons in ‘Der Tote spricht’ van Steiner en ‘Engelleben’ van Härtling.
Er klinkt muziek van Bach, Cesar Franck, Henryk Pachulski en Frederico Mompou. Het verloop van de avond vindt u ook in het programma overzicht.
Wij verwelkomen vanavond in het bijzonder de spraakvormster Annemieke Schellinghout, de pianiste Galina Lagoutina en de drie euritmistes Brigitte van Gent, Helena Anschütz en Ghiti Brinkman. De belichting wordt verzorgd door Collin Withaar.
Ik wens u en uw dierbaren een hartverwarmende, kunstzinnige avond toe.